In de jaren 80, het decennium waarin ik in mijn puberjaren verkeerde (ik ben van ’69), logeerde ik, net als in mijn kinderjaren, nog weleens bij mijn neef in Santpoort-Zuid, die iets ouder was dan ik. Ik was zelf, mede door hem, enorm ‘into Elvis’ en van daaruit kwam ik bij de anderen, zoals Jerry Lee Lewis, Fats Domino, Johnny Cash en Little Richard. Week in week uit spitte ik thuis de Vara-gids door op zoek naar de spaarzame uitzendingen van- en over die muziek; in de week van 16 augustus, de datum dat Elvis in 1977 was overleden, moest alles wijken voor al datgene wat vaak in die week op televisie kwam over-, met- en van Elvis; vaak tot tranen geroerd liet ik me meezuigen in de talloze docu’s, films, die toen nog bij de zenderbazen voorbij kwamen. Vanuit mijn voorliefde voor deze, toen al, ‘oude shit’ ontstond mijn totale gebrek aan muzikale aansluiting bij mijn leeftijdsgenoten. Daar waar bijna iedereen rondliep met buttons van Doe Maar, liep ik rond met Elvis buttons op mijn ‘net niet’ spijkerjasje. Op discofeestjes was het meest hippe wat ik aanvroeg Shakin’ Stevens of de band Racey. Tijdens één van de logeerpartijen bij mijn grote neef, waarbij we spelletjes deden, (niet zo) stoere verhalen uitwisselden en op de achtergrond zijn cassettebandjes luisterden van de eerder genoemde voor ons ‘usual suspects’, kwam er ‘iets’ langs wat direct mijn aandacht trok. Er kwam een vrij langzaam nummer langs, met tussendoor iets wat ik toen nog niet kon duiden. Iemand speelde tussen de zanglijnen door iets, waarvan ik dacht en vooral voelde ‘hoe kun je zo mooi zoveel verschillende tonen/noten als opvulling spelen en toch steeds weer uitkomen voordat die ander weer gaat zingen?’. Wat was dat? En vooral, wie was dat? Nee, internet was er toen nog lang niet en de muziek stond op een door iemand samengesteld cassettebandje. Dus geen hoes, geen naam, geen deskundige, geen idee…. (ik speelde zelf alleen op behoorlijk hoog niveau blokfluit en was inmiddels slechts eigenaar van een gitaar) Ik kan me niet helemaal meer herinneren hoe ik daar toen achter gekomen ben. Wellicht dat neef-lief zijn bronnen kende. Misschien nam hij het op van de radio, of had hij iemand in zijn omgeving die de bandjes voor hem opnam? In ieder geval kwam ik er toch best snel achter dat de muzikant van dat nummer Muddy Waters heette. Maar ja, wie was dat nou die die ‘dingetjes’ zo perfect getimed tussen de zanglijnen propte? Het bleek piano, dus van de pianist, en dat was in die opname een muzikant genaamd Otis Spann. Achteraf denk ik dat ik gewapend met de naam Muddy Waters de platencollectie van de Heemsteedse bibliotheek ben ingedoken en daar op een platenhoes heb uitgevonden dat één van Muddy’s pianisten Otis Spann was. In die bibliotheek hadden ze in mijn herinnering best een aardig grote collectie platen. Je kon voor 50 cent of 1 gulden (dubbel-LP) drie weken zo’n plaat huren. En thuis zette je dan zo’n plaat over op een cassettebandje. En tijdens huiswerk was daar nou eenmaal altijd tijd voor…. En het mooiste was dat je je eigen ‘verzamelaars’ kon samenstellen. Inderdaad was Muddy Waters met diens Otis Spann het vertrekpunt van mijn interesse in de bluesmuziek. Als ik terugdenk aan de pareltjes die ik toen huurde bij de bieb, komt best een mooi lijstje van muzikanten en LP’s in mijn herinnering, die ik hier allemaal wel zou willen bespreken, waaronder mijn eerste zang-inspiratie Luke ‘Longgone Miles’. Maar eerlijk=eerlijk, mijn crossover van de country en Rock ’n roll naar de blues, was op dat moment, dat nummer, op dat cassettebandje bij mijn neef. The Muddy Waters Blues Band featuring Otis Spann. Ik huurde de LP ‘Portraits in Blues’ van Otis Spann. Nu, met terugwerkende kracht, zijn er voor mij een paar belangrijke momenten in mijn leven, die toevallig of niet, een link hebben met deze, in 1970 overleden (41 jaar), Otis Spann. Inderdaad hoorde ik op deze LP dat Otis Spann echt een meester was op de piano. Boogie Woogie was mij bekend (‘Boogie Woogie, Rob Hoeke), maar bluespiano is dan toch echt iets anders. Wat een timing, wat een sound, wat een stem. Het eerste nummer op deze LP van Spann is “Goodmornin’ Mr. Blues”. (Goodmornin’ Mr. Blues, blues how do you do?…) Ik maak een kleine sprongetje in de tijd: het is inmiddels eind jaren 80 (87 of 88?); in de roemruchte Haarlemse Jazzclub is op zondag een jamsessie, onder leiding van onder andere pianist Ed Comaita (met wie ik samen in 1993 mijn eerste serieuze band ‘A Crossroads Deal’ oprichtte). Het was een warme zomerse dag en ik had me voorgenomen, omdat het vanwege de warmte en vakantieperiode waarschijnlijk vrij rustig zou zijn, te overwegen de sessieleider aan te spreken en misschien wel te durven vragen een nummer te zingen. Doodeng vond ik het, maar ik wilde het zo graag. Voor aanvang van de sessie om 15.00 uur was ik binnen in de rommelige maar oh zo sfeervolle jazzclub. ‘Meneer, zou ik misschien een liedje kunnen zingen straks?’; ik had het gevraagd…, ik had het gewoon gedaan. Point of no return….pffff. Maar ik was, hoe eng ik het ook allemaal vond, tot de tanden toe voorbereid. Ik ging twee nummers doen: de eerste was een nummer wat ik inmiddels kende van de Muddy Waters Blues Band, “Everything’s gonna be alright”. Het mooie aan dit nummer vond, en vind, ik dat het halverwege vocaal word overgenomen door gitarist/zanger Luther ‘Guitar Junior’ Johnson (met deze Luther had ik ruim 30 jaar later bijna een tour in Europa gedaan…). Dit nummer ben ik sindsdien in ongeveer 95% van mijn optredens, als een soort eerbetoon aan dit eerste moment op het podium, blijven doen. Het tweede nummer was dus het prachtige “Goodmornin’ Mr. Blues” van Otis Spann. Ik had het gedaan; ik had twee nummers gezongen in DE Haarlemse Jazzclub. Ik zal nooit vergeten dat na afloop een vrouw (Nellie heette ze) op